Bijbelgedeelte: Markus 5:21-43

Context
De Heere Jezus komt uit het land van de Gadarenen, waar Hij Legio bevrijd heeft van veel duivels. Hier werd door de mensen (behalve Legio) dringend aan Hem gevraagd of Hij weg wilde gaan. Hij vaart met Zijn discipelen naar de overkant van het meer van Galilea. Daar verzamelt zich al snel een grote schare van mensen die bij Hem willen zijn.

Kerntekst
Markus 5:36 Vrees niet, geloof alleen.

Doelstellingen

De kinderen leren dat ze niet bang hoeven te zijn, als ze op de Heere Jezus vertrouwen.
Ze beseffen dat Jezus macht heeft over de dood.

Zingen

Psalm 81:12; 141:1
ZB - ‘k Stel mijn vertrouwen / U bent mijn schuilplaats Heer’ / Wees ook jij een discipel

Geloofsleer

HC zondag 10 - Over het vertrouwen op de Heere
HC zondag 22 - De opstanding en het eeuwige leven

Introductie
Wie maakt jou ’s morgens wakker? Is er iemand die je roept? Wat roepen ze dan?
Als je bent gestorven, kun je het dan ook horen als iemand je roept? Kun je dan weer wakker worden?

Beginzin
Heel zacht loopt Jaïrus door zijn grote huis. Hij probeert om geen geluid te maken. Waarom doet hij dat?

Vertelschets

Zijn dochtertje is ziek. Het is zo erg. Jaïrus en zijn vrouw hebben maar één kind, een meisje van twaalf jaar. En nu is ze zó ziek, misschien gaat ze wel sterven. De dokter is al geweest. Maar die wist ook niet wat hij kon doen om te helpen. Ze kunnen alleen maar stil wachten en bidden of God hun kind beter wil maken.
Jaïrus loopt naar de kamer waar het meisje ligt. Hij wil weten hoe het met haar gaat. Heel zacht doet hij de deur open. Hij ziet haar in bed en haar moeder die er bij zit. Het meisje ligt heel stil met haar ogen dicht. Jaïrus ziet wel dat het niet goed gaat, dat ze steeds zieker wordt. Jaïrus fluistert iets tegen zijn vrouw: ‘Ik heb gehoord dat de Heere Jezus in onze stad is. Zal ik Hem zoeken? Zal ik vragen of Híj ons kan helpen?’ ‘Dat is goed’, zegt zijn vrouw.
Jaïrus gaat heel zacht weer weg. De kamer uit, de gang door, naar buiten. Maar als hij buiten is, dan doet hij niet zachtjes meer. Dan begint hij hard te lopen. Snel naar de Heere Jezus toe!
Bij het grote meer ziet Jaïrus heel veel mensen staan. Daar is vast de Heere Jezus! Als Jaïrus er aan komt, gaan de mensen al opzij. Ze kennen Jaïrus wel. Hij is een belangrijke man. Hij zorgt voor de dingen in het huis van God. Net als bij ons een ouderling of een koster.
Als Jaïrus bij Jezus komt, valt hij op zijn knieën neer. Hij zegt: ‘Heere, mijn kind is zó ziek dat ze gaat sterven. Wilt U alstublieft met mij meegaan? Wilt U Uw handen op haar hoofd leggen, zodat ze weer beter wordt?’
Jezus gaat mee! Maar al die mensen die bij Hem zijn, gaan ook mee. Het gaat heel langzaam, er zijn zoveel mensen. Iedereen duwt en dringt. En Jaïrus wil juist snel. Zijn meisje is zo ziek! Straks is het nog te laat! Dan is ze misschien al gestorven voordat de Heere Jezus er is!
Als Jaïrus weer omkijkt, ziet hij dat Jezus stil staat. Ook dat nog! Hij praat met een vrouw. Wat duurt het lang. Jaïrus is zo ongeduldig. Hij kan bijna niet stil blijven staan. De Heere Jezus moet komen. Straks is het te laat!
Dan voelt Jaïrus een hand op zijn arm. Er staat iemand naast hem. Eén van zijn knechten… Nu is het vast te laat. Jaïrus ziet al dat zijn knecht verdrietig kijkt. ‘Uw dochtertje is gestorven…’, zegt hij. Wat is dat erg! Jaïrus huilt. ‘Kom maar’, zegt de knecht, ‘u hoeft niet meer te wachten op de Heere Jezus. Het is nu toch te laat.’
Jezus hoort dat de knecht dit zegt. Hij zegt tegen Jaïrus: ‘Je hoeft niet bang te zijn, Jaïrus! Vertrouw maar op Mij.’ Niet bang zijn? Maar zijn meisje is toch al gestorven. Het is al te laat, ze kan nu niet meer beter worden… Jaïrus weet niet hoe het allemaal moet, maar hij vertrouwt op wat de Heere Jezus zegt. En hij gaat niet met zijn knecht mee, maar hij blijft dicht bij de Heere Jezus.
Als je op de Heere Jezus vertrouwt, hoef je niet bang te zijn. Hij weet wat goed is en Hij zal voor je zorgen.
Jezus roept drie van Zijn discipelen, Petrus en Jacobus en Johannes. ‘Jullie moeten met Mij meegaan’, zegt Hij, ‘en alle andere mensen moeten hier blijven.’ Dan kunnen ze snel lopen. Dan zijn ze snel bij het huis van Jaïrus. Als ze binnenkomen, is het er heel druk. De familie is gekomen en de buren. Iedereen huilt heel hard. Er zijn ook mensen die verdrietige muziek spelen op een fluit.
Als Jezus dat ziet, zegt Hij: ‘Iedereen moet weggaan, allemaal naar buiten. Het meisje slaapt.’ De mensen vinden het raar, ze lachen Hem uit, maar ze luisteren wel naar de Heere Jezus. Alleen Jaïrus en zijn vrouw blijven in het huis én de drie discipelen. Met elkaar gaan ze naar de kamer van het meisje.
Het meisje ligt heel stil, met haar ogen dicht. Ze is gestorven. De Heere Jezus loopt naar haar bed toe. Hij pakt haar hand en Hij zegt: ‘Meisje, sta op!’ Net zoals je iemand roept die wakker moet worden.
En dan is het zo wonderlijk. Dan doet het meisje haar ogen open! Ze gaat zitten, ze staat op! Ze was gestorven, maar ze is weer levend geworden. En ze is ook weer helemaal beter. De Heere Jezus zegt tegen de moeder: ‘Ga maar snel iets te eten halen voor uw dochtertje.’

Slotzin
Wat is de Heere Jezus machtig! Zelfs sterker dan de dood! Als je op Hem vertrouwt, hoef je niet bang te zijn.

Gesprek
Waarom is Jaïrus verdrietig? Waarom duurt het zo lang voordat de Heere Jezus er is?
Wat zegt de Heere Jezus tegen Jaïrus, als de knecht zegt dat de Heere Jezus niet meer hoeft te komen?
Het meisje is gestorven, kan de Heere Jezus nu nog wel helpen? Wat gebeurt er als de Heere Jezus het meisje roept? Kan de Heere Jezus ons ook helpen? Hoe kunnen we dat vragen? Wat mag je allemaal aan de Heere vragen?

Samenvatting
Heel veel mensen verzamelen zich om de Heere Jezus als Hij terug is in Kapernaüm. Jaïrus dringt zich tussen de mensen door en valt aan de voeten van de Heere Jezus neer. De overste van de synagoge vraagt Hem mee te gaan om zijn dochtertje te genezen dat op sterven ligt. Als ze onderweg zijn, komen enkele knechten om te zeggen dat het meisje gestorven is en dat de Heere Jezus dus niet meer hoeft te komen. De Heere Jezus zegt echter tegen de overste dat hij niet bang hoeft te zijn, maar alleen moet geloven. Petrus, Johannes en Jakobus mogen met Hem mee in het huis waar iedereen luidkeels rouwt. Als de Heere Jezus zegt dat het meisje slaapt, lachen de mensen Hem uit. Hij stuurt iedereen het huis uit, behalve de ouders. Dan pakt Hij de hand van het meisje en zegt dat ze moet staan. De ouders moeten haar wat te eten geven. De Heere Jezus gebiedt de ontzette omstanders niet over dit gebeuren te spreken.

Vragen