Deze exegese gaat over Lukas 5:17-26 en hoort bij les C1.26 van het zondagsschoolmateriaal van het LCJ.
Bijbelgedeelte: Lukas 5:17-26
Intro
De genezingswonderen van de Heere Jezus trekken veel aandacht. In hoofdstuk 5:15 staat dat ‘velen tot Hem kwamen om Hem te horen en van hun krankheden genezen te worden.’ Opvallend is dat Jezus Zichzelf ook regelmatig terugtrekt om te bidden. Als zelfs Hij dat nodig had, hoeveel te meer wij, juist ook als we de Heere willen dienen. Ook in de voorbereiding op een vertelling voor de zondagsschool.
Vers 17
Naast de menigte die komt om te horen en genezen te worden, zit er in deze tijd ook een grote groep Farizeeën en Schriftgeleerden om Jezus heen. Lukas vertelt in dit vers niets over hun intentie. In dit vers voel je daarom als het ware de spanning. Hoe zullen deze geestelijke leiders van het volk reageren op Jezus’ woorden én daden? De spanning in de tekst wordt nog groter door de tweede zin over de kracht van de Heere die er was om hen te genezen. Het ‘hen’ uit dit vers slaat vermoedelijk terug op de zieken die genoemd worden in vers 15. Genezing hangt daarom niet allereerst af van ons geloof. Je moet wel zeggen dat échte genezing (vergeving van zonde én lichamelijke genezing) zoals de verlamde man uit deze geschiedenis krijgt, alleen door het geloof ontvangen wordt.
Vers 18-19
Uit onderzoek (o.a. opgravingen) blijkt dat een gemiddeld huis in Kapernaüm zo’n vijftig personen kon bevatten. De menigte hoeft dus niet immens groot geweest te zijn. Wel zo groot en met die instelling dat ze geen ruimte maken waardoor deze verlamde man bij Jezus zou kunnen komen. Dat komt vaker in de bijbelse geschiedenissen naar voren: religieuze mensen staan een ander in de weg om bij Jezus te komen.
De vrienden van de verlamde laten zich echter niet ontmoedigen maar zoeken naar een alternatief. Als ze hun vriend maar bij Jezus krijgen. Dat lukt ze uiteindelijk via het dak van het huis. Een gemiddeld huis had in die tijd een plat dak dat via een trap aan de buitenkant bereikbaar was. Zo komen de vrienden ook op het dak. Ze maken een gat in het dak, door een aantal tegels van de dakbedekking te verwijderen. Door het ontstane gat laten ze vervolgens hun vriend zakken ‘in het midden en voor Jezus’. Geen betere plaats dan daar.
Vers 20
Het zien van Jezus is hier uiteraard méér dan zien wat er gebeurt. Dat hoort er wel bij! Jezus ziet namelijk hun geloof dat werkt. Geloven is persoonlijk maar ook gemeenschappelijk, dat blijkt hier ook. Jezus ziet namelijk ‘hun’ geloof. Dat wil zeggen: Hij ziet het geloof van de vrienden én van de verlamde man. Hier wordt iets zichtbaar van de zegen van een gebed door ouders, familie, vrienden, kennissen die om je heen staan.
Het eerste wat deze man te horen krijgt (hij heeft nog niets gezegd), is: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ Hij krijgt het mooiste wat je maar bedenken kan. Verzoening door en vrede met God.
Vers 21
De Farizeeën en Schriftgeleerden zijn verbijsterd. Wat gebeurt hier? Wie denkt deze Jezus wel te zijn? Ze denken het, maar zeggen het hier niet. En dan blijkt dat Jezus niet alleen weet wat er in het hart van gelovige mensen leeft, maar ook in het hart van nette, vrome mensen. Deze mensen beschuldigen Jezus zelfs van godslastering. Met Zijn opmerking tegen de verlamde man, suggereert Jezus dat Hij gelijk is aan God! Hij zou doen wat alleen God mag en kan doen.
Vers 22-23
Door het inzicht in mensenharten toont Jezus Zijn alwetendheid als God. Wat is lichter, wat is makkelijker: genezen of vergeven? Jezus stelt hier dat beide alleen bij God mogelijk zijn. Anders gezegd zegt Jezus eigenlijk: of Ik nu zeg ‘sta op en wandel’ of ‘uw zonden zijn u vergeven’, maakt niet veel uit. Beide zijn alleen mogelijk door Gods kracht.
Vers 24-25
Jezus wacht de reactie van de Farizeeën en Schriftgeleerden niet af. Hij toont wél de macht die Hij heeft als ‘Zoon des mensen’. Daarvoor spreekt Hij de verlamde toe. De man gehoorzaamt Jezus’ woord. Door de kracht van dat Woord doet hij wat voor hem eerst onmogelijk was. Hij staat op. De mat waarop hij lag, neemt hij mee op zijn schouder. Als een herinnering aan hoe hij vroeger was en een aansporing om in zijn verdere leven Jezus te blijven vertrouwen op Zijn woord. Deze man gaat ook niet zomaar naar huis maar ‘God verheerlijkende’, wat je ook kan weergeven met ‘God prijzende’. Hij looft God om zijn wonderlijke genezing. Hier zie je ook de echtheid van zijn geloof. Hij is niet alleen maar blij dat hij genezen is, maar hij is ook echt dankbaar. God krijgt voor dit alles de eer.
Vers 26
De mensen zijn met ontzetting bevangen. Als je vertrouwd bent met deze en andere wonderverhalen kan het bijzondere je soms bijna ontgaan. Maar deze mensen zeggen tegen elkaar: ‘We hebben dingen gezien die boven alle verwachting uitgaan’. Naar onze tijd overgeplaatst: Stel je eens voor dat je in een ziekenhuis in onze tijd zo iets mee zou maken. Dat een totaal verlamd mens opeens opstaat, zijn spullen bij elkaar pakt én wegloopt terwijl hij een loflied zingt op Gods goedheid. De stemming van de mensen daar wordt weergegeven met een woord dat in betekenis kan variëren van vrees tot verrukking. Een mengeling van geweldige blijdschap en diep ontzag. Ze hebben iets van Gods majesteit gezien. Wat dit precies bij hen uitwerkt, staat er niet bij. Dat is natuurlijk wel een vraag. Voor hen, maar ook voor ons die dit nu lezen, horen en/of vertellen. Wat doen we met deze boodschap van Jezus’ machtige liefde? Praten en denken we er slechts over of hechten we er geloof aan zoals die verlamde man? En als we geloven, geven we de Heere daarvoor de eer zoals die verlamde man God loofde?