Bijbelgedeelte: 2 Samuël 15, 16 en 17

Hoofdstuk 15, vers 1-12: Absaloms opstand

Vers 1
Absalom, zoon van David, wil koning worden. Hij laat zich alvast op koninklijke wijze vervoeren.

Vers 2-9
Absalom beseft dat het volk op zijn hand moet komen. Hij begint een charmeoffensief. Een ieder die voor zijn gevoel door de lokale rechters ten onrechte in het ongelijk is gesteld, kan in hoger beroep gaan. Daarvoor moet hij naar de koning. Deze mensen worden nu door Absalom al buiten de stad staande gehouden. Hij vlijt de mensen door te zeggen dat als hij rechter was, hij hen gelijk zou geven. Tegelijk doet hij voorkomen alsof zijn vader niet geïnteresseerd is in de belangen van de burgers. Ook wordt iedereen door Absalom allerhartelijkst begroet. Vier jaar lang gaat Absalom zo met de mensen om. In de grondtekst staat veertig jaar, maar dat is niet goed uit te leggen; heel oude vertalingen spreken al over vier jaar. Al die tijd heeft David geen wantrouwen gekregen bij de activiteiten van zijn zoon. David geeft dan ook zonder bezwaar toestemming aan Absalom om een dankoffer in Hebron te brengen. Hebron ligt ten zuiden van Jeruzalem.

Vers 10-12
Enige tijd voor zijn vertrek heeft Absalom zijn geheime agenten al het land in gestuurd. Zij hebben de opdracht om de mensen voor te bereiden op de komende troonswisseling en alert te zijn op het signaal. Onder de aanhang van Absalom bevinden zich ook mensen die niet op de hoogte waren van Absaloms daadwerkelijke plannen. Zo weet Absalom zijn ware bedoelingen te verbergen. Een belangrijke adviseur van koning David, Achitofel, loopt naar Absalom over.

Hoofdstuk 15, vers 13-37: David vlucht uit Jeruzalem

Vers 13-18
David hoort van Absaloms ware plannen als het al te laat is. Hem rest niets anders dan te vluchten. Op zijn vlucht wordt David vergezeld door trouwe dienaren. Ze gaan naar het oosten, op de weg naar de woestijn. Die weg gaat door het Kidrondal, over de Olijfberg, richting de Jordaanvallei. David zelf blijft bij een ver gelegen huis, buiten de bebouwde kom, vlak bij de beek Kidron, staan om te zien wie hem volgen. Behalve zijn lijfwacht (de Krethi en de Plethi), komen ook de Gethieten langs.

Vers 19-22
De zeshonderd Gethieten staan onder leiding van Ithai. Van origine komen zij uit de Filistijnse stad Gath, maar al jarenlang zijn zij trouw aan koning David. Ze laten zich niet terugsturen en David stemt toe. Bij hen zijn ook kinderen met hun verzorgsters.

Vers 23-24
Iedereen die David voorbij trekt, steekt vervolgens luid huilend de (droge) beek over en klimt vervolgens de Olijfberg op. Als laatste steekt ook David over. Dan blijft hij weer staan, want hij ziet nog meer mensen aankomen. Het zijn de priesters Zadok en Abjatar, met hun zonen en de Levieten. Zij hebben de ark meegenomen.

Vers 25-29
David wil niet dat de ark de stad verlaat, want als de HEERE hem weer genadig zal zijn, zal hij ook de ark weer terugzien. Dat gelooft hij vast. En mocht de HEERE David niet meer genegen zijn, dan komt hij daar niet tegen in opstand. Nog minder kan hij God dwingen met hem mee te gaan, door de ark mee te nemen. Zadok en Abjatar blijven dus David trouw, maar moeten terug naar de stad. Dat David hier buigt voor God, ook al is Hij tegen hem, laat zien dat David beseft dat God hem straft (2 Samuël 12:10).

Vers 30-31
Nu beklimt ook David huilend de Olijfberg. Met bedekt hoofd en op blote voeten als uiting van zijn grote droefheid. Terwijl David de berg bestijgt, wordt hem verteld dat een van zijn beste adviseurs, Achitofel, overgelopen is. Het lokt bij David het gebed uit of de HEERE dan maar Achitofels raad tot dwaasheid wil maken. Dit gebed wordt verhoord.

Vers 32-37
Op de top van de berg heeft David een gesprek met Husai, een andere belangrijke adviseur. Husai blijft David trouw. David geeft hem de opdracht naar Jeruzalem te gaan om daar zo mogelijk Achitofels raad tegen te staan. Via Zadok en Abjatar kan Husai berichten naar David zenden.

Hoofdstuk 16, vers 1-14: Ontmoetingen tijdens de vlucht

Vers 1-4
Ziba trekt David tegemoet met lastdieren en voedsel.

Vers 5-14
Simeï loopt een eind met de stoet mee op – op veilige afstand - en vervloekt de koning. David laat deze vloeken over zich heen komen als een vervloeking uit Gods mond.

Hoofdstuk 16:15 tot 17:16, 23 - Absalom komt in Jeruzalem en vraagt advies

Hoofdstuk 16, vers 15-23
Wanneer Absalom Jeruzalem binnenkomt, biedt Husai aan Absalom zijn diensten aan. Absalom neemt in het openbaar de harem van zijn vader over, een teken voor het volk dat hij de nieuwe koning is. Vervulling van de profetie in 2 Samuël 12:11.

Hoofdstuk 17, vers 1-16 en 23
Achitofel geeft Absalom het advies om David meteen te achtervolgen. Husai wordt om een second opinion gevraagd. Hij verwerpt de raad van Achitofel en geeft de koning het advies om eerst heel Israël bijeen te roepen en dan met een groot leger David aan te vallen. De HEERE neigt het oor van Absalom tot de raad van Husai. Omdat het plan van Husai voorbereidingstijd vergt, krijgt David de kans om verder weg te vluchten. Als Achitofel merkt dat zijn raad verworpen is, pleegt hij zelfmoord.

Hoofdstuk 17, vers 15-29: David vlucht verder

Vers 15-17
Husai neemt contact op met Zadok en Abjatar. Hij vertelt hun wat er gaat gebeuren. De priesters sturen vervolgens een slavin naar hun zonen, die zich buiten de stad, bij een bron schuilhouden. Zij gaan David waarschuwen.

Vers 18-24
De zonen van de priesters zijn toch gezien en worden achtervolgd. Ze worden geholpen om zich te verstoppen. Als de kust veilig is, gaan ze weer verder. David hoort van de plannen en besluit meteen verder te vluchten, de Jordaan over. Hij komt in Mahanaïm, een stad in het landsdeel Gilead, aan de oostzijde van de Jordaan.

Vers 27-29
In Mahanaïm krijgt David van verschillende zijden hulpgoederen aangereikt. Zo kan iedereen aansterken van de vermoeiende vlucht.