Bijbelgedeelte: 1 Samuël 21:1-10 en 22:6-23

Context
Het is niet langer veilig voor David in de buurt van koning Saul. Hij moet vluchten, ook al is hij gezalfd als koning.

Kerntekst
Psalm 56: 4, 10
Ten dage als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen. Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal. Dit weet ik, dat God met mij is.

Doelstellingen

De kinderen weten dat David moet gaan zwerven, ook al is hij in Gods naam door Samuël tot koning gezalfd.
Ze zien dat mensen tot verschrikkelijke dingen in staat zijn als we de Heere verlaten.
Ze leren dat David Zijn hulp moet verwachten van de Heere, en niet van mensen, en dat dat ook voor ons geldt.

Zingen

Psalm 34: 5,11; 56:2,4; 119:15
ZB - Wie maar de goede God laat zorgen
UAM - Ach, blijf met Uw genade / Neem mijn leven, laat het Heer

Geloofsleer

HC zondag 40 - Het zesde gebod
HC vraag 127 - De zesde bede
NGB art. 14 - De val van de mens en zijn onvermogen tot het ware goed
NGB art. 24 - De heiligmaking en de goede werken

Introductie
Laat een plaat van de toonbroden uit de tabernakel zien. Weten de kinderen waarvoor deze dienden? In dit Bijbelgedeelte kunnen we lezen dat ze op de sabbat verwisseld werden. Beginzin
Achimelech schrikt! Wie komt daar aan? Het lijkt David wel! Wat zou er aan de hand zijn?

Vertelschets

Het is inderdaad David. Hij is op de vlucht geslagen voor koning Saul. Het was niet langer veilig voor hem. De koning wil hem het liefste doden! Nu is hij op weg naar Nob, waar de tabernakel staat. Misschien kan de priester hem helpen. Aan wie zou David het beste hulp kunnen vragen? Aan de Heere. Zou hij dat gedaan hebben voor hij op de vlucht ging?
‘Waarom komt u helemaal alleen? Is er soms iets aan de hand?’ vraagt Achimelech. ‘Nee, er is niets aan de hand, maar ik heb een geheime opdracht van de koning. Mijn knechten zitten hier ergens in de buurt verstopt, want niemand mag weten wat ik voor de koning ga doen. Heeft u ook iets te eten voor mij en mijn mannen?’ vraagt David.
‘Nee, ik heb helemaal geen eten hier. Alleen de toonbroden, die eigenlijk voor de levieten zijn. Wilt u die hebben? Ze moeten toch vandaag verwisseld worden met nieuwe, verse broden.’
‘Heeft u ook nog een zwaard of speer voor mij? Ik ben zo snel vertrokken, dat ik helemaal geen tijd had om wapens mee te nemen.’ ‘Het enige wapen dat ik hier heb is het zwaard van Goliath, verder heb ik niets voor je’. ‘Dat is fijn, dat is een heel goed zwaard! Bedankt Achimelech, dat je mij geholpen hebt!’
Een klein stukje verder staat iemand te kijken. Heel voorzichtig, want hij wil dat niemand hem ziet. Het is Doëg. Hij is de baas van de herders van Saul. Hij heeft gezien dat David naar de priester is gegaan. Maar ook dat David het zwaard van Goliath heeft gekregen.
Snel gaat hij op weg. Naar… koning Saul! Als hij bij de koning komt vertelt hij alles. Hij wil graag dat de koning hem aardig vindt, misschien wordt hij wel beloond! Maar hij vertelt een oneerlijk verhaal. Hij doet net alsof de priester kwaad wil doen tegen de koning. Wat nu? Nu weet koning Saul waar David is.
‘Achimelech, je moet bij de koning komen! Samen met alle priesters uit Nob!’
Daar staan ze dan met elkaar voor de koning. Wat is er toch allemaal aan de hand? Achimelech snapt er niets meer van. Eerst David die bij hem kwam, nu een boze koning.
‘Waarom heb je zo’n boos plan tegen mij gemaakt samen met David? En waarom heb je Gods hulp gevraagd om een hinderlaag voor mij te vormen?’
‘Nee koning, u weet toch wel dat we dat nooit zouden doen! U weet toch wel dat David trouw is aan de koning en uw knecht zelf ook. Ik weet helemaal niets van een hinderlaag af.’
‘Achimelech, je krijgt toch straf. Je moet sterven en heel je familie, alle priesters ook. Knechten; doodt hen allemaal! Ze wisten heus wel dat David voor mij op de vlucht was en jullie zijn allemaal tegen mij!’
Wat zou er gebeuren? Gaan de knechten van de koning op de priesters af om ze meteen te doden? Of zouden de priesters nog proberen te vluchten? Kijk maar eens wat er gebeurt. De knechten blijven staan waar ze staan. Ze pakken geen zwaarden. Ze luisteren niet naar de koning. Ze kunnen toch geen priesters van de Heere gaan doden, die onschuldig zijn? Nee, dat kunnen ze niet doen. Dat zou de Heere nooit goed vinden.
Saul ziet dat zijn knechten niet gehoorzamen. Toch wil hij de priesters doden. Wat verschrikkelijk! De Heere is weg uit het leven van Saul. Dan kun je verschrikkelijke dingen doen. Wat is het belangrijk dat de Heere wel in je hart woont! Voor de koning, maar ook voor ons. De Heere vindt het niet alleen verschrikkelijk als we iemand doden, maar ook als we andere verkeerde dingen doen, bijvoorbeeld iemand uitschelden! Daarom mogen we elke dag vragen: ‘Heere wilt u in ons hart wonen en ons bewaren voor de zonde?’
‘Doëg, dood jij dan alle priesters maar als mijn knechten het niet willen doen!’
Doëg hoeft er niet lang over na te denken. Hij luistert naar de stem van de koning, en naar de stem van de duivel in zijn hart. Wat erg! Hij begint meteen met het doden van de priesters. Hij doodt er wel vijfentachtig. Maar dan vindt hij het nog niet genoeg. Hij neemt zijn zwaard ook nog mee naar Nob, waar de families van de priesters wonen. Daar gaat hij verder met zijn verschrikkelijke werk. Hij doodt vrouwen, kinderen en zelfs baby’s….
Gelukkig is er ook nog iemand die niet gedood wordt door Doëg. Kijk maar, daar rent iemand weg! Het is Abjathar, iemand van de familie van Achimelech. Hij vlucht naar David en zijn mannen. En dat lukt! Hij komt veilig bij David en vertelt wat er gebeurd is.
David is heel verdrietig als hij het hoort. ‘Het is mijn schuld! Ik zag Doëg wel, en ik dacht ook al wel dat hij alles aan de koning zou vertellen. O, was ik maar voorzichtiger geweest! Dat was het misschien niet gebeurd.’
‘Abjathar, blijf jij vanaf nu maar bij ons. je hoeft niet bang te zijn. Ik en mijn mannen zullen goed voor je zorgen. Vanaf nu hoor je bij ons.’

Slotzin
Wat zou het mooi zijn als de mannen van David aan elkaar zouden vertellen dat ze de Heere om hulp moeten vragen, zeker nu ze op de vlucht zijn voor de vijand. Dan zouden ze mogen weten dat de Heere voor hen zorgt, elke dag weer opnieuw.

Gesprek

Wat vind je ervan dat Saul de priesters wil doden?
Hoe kwam het dat Saul zoiets verschrikkelijks ging doen?
Wat is er daarom nodig in ons leven? Hoe kan en wil de Heere in je hart komen wonen?
Hoe kun je proberen niet naar de stem van de duivel te luisteren als hij je wil laten zondigen?
Wijs er op dat het doden van mensen verschrikkelijk is, maar iemand uitschelden of buiten sluiten is hetzelfde gebod; dat wil God ook niet!

Samenvatting
David komt in Nob, bij priester Achimelech. David vertelt een leugen en vraagt om wat eten en een wapen. Hij krijgt de heilige toonbroden en het zwaard van Goliath mee. Doëg, een knecht van Saul, heeft David gezien en vertelt het aan koning Saul. Saul zoekt David en laat Achimelech komen. Achimelech wist niet dat David voor Saul op de vlucht was. Maar dat gelooft de koning niet, en Doëg moet Achimelech en al de priesters en hun gezinnen uit Nob doden. Alleen Abjathar ontkomt, hij vlucht naar David.

Vragen